Ik ging ergens naartoe en keek om me heen
(want dat doet Nicolien Mizee ook en ik ben geobsedeerd door haar momenteel)
Begin dit jaar maakte ik een levensveranderende gebeurtenis mee: ik las voor het eerst een boek van Nicolien Mizee. Vanaf de eerste pagina van Voor God en de Sociale Dienst had Mizee me in haar greep en toen ze me aan het einde van het boek neerzette kon ik maar één ding denken: “Meer. Ik wil meer.”
En zo geschiedde. Inmiddels ben ik een korte verhalenbundel (Schrijfles) en de eerste faxenbundel (De Kennismaking) verder. Ik heb in tijden niet zo gelachen om een boek, maar door alleen de humor van Mizee te benoemen doe ik haar tekort. Ze is ook wijs, scherp, een meester in het verstoppen van emotie onder een koele bovenlaag en die VAART in haar zinnen. Mizee lezen kweekt empathie volgens mij, het geeft je een nietsontziend inkijkje in het leven van mensen die niet binnen de hokjes van onze maatschappij passen. Sommige scènes zijn heel schrijnend.
Is Mizee voor mij inmiddels een soort God? Misschien. Ik kan nu al niet wachten om het volgende boek van mijn Mizee-stapel te lezen (Het Paradijs). Zoals bij wel meer dingen slaat mijn interesse in Nicolien Mizee volslagen door. Ik kan nergens anders over praten tegen mensen en ik zie de spijt in hun ogen schieten als ze erover zijn begonnen. Ook ik zou in staat zijn om iemand (niet Mizee zelf, ik krijg van de gedachte alleen al een zweetaanval) eindeloze faxen te sturen zonder ooit iets terug te krijgen. Vanuit mijn Mizee rabbit hole dacht ik deze week: Waarom probeer ik het niet eens, die methode Mizee?
Dat eindeloos berichten sturen zonder antwoord te krijgen heb ik toen ik nog op de datingmarkt zat genoeg gedaan (lang niet zo grappig als een faxenbundel, me dunkt). Ik deed dus iets anders wat Mizee doet: de wereld in, en opschrijven wat ik zie.
De kaakchirurg
Ik weet dat de routes op de ziekenhuisbordjes er staan om mij gerust te stellen, want dat hebben we met elkaar afgesproken in de wereld, dat bordjes daarvoor zijn. Alsof ze willen zeggen: “Kijk mevrouw, gewoon het pad volgen, dan komt het allemaal goed”, maar ik kijk al zeker 5 minuten in de hal naar een bord met routes waar ik niet veel wijzer uit word.
Ik zoek naar “Kaakchirurgie”, maar dat kom ik in het looproutegeweld nergens tegen. Wel: oncologie, de spoedeisende hulp, de huisartsenpost, maar geen kaakchirurgie. Wel: "Polikliniek Mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie (MKA)”. Dat zal het wel zijn dan. Zo’n naam is een levend voorbeeld van hoe lang de arm van de communicatieafdeling reikt, zelfs in de ziekenhuishal weten ze van de meest voordehandliggende namen nog nonsens te maken.
Nicolien Mizee heeft topografische desoriëntatie en ik heb dat niet (althans, het is nooit officieel onderzocht), toch loop ik, zelfs nu ik de route heb gevonden, nog twee keer verkeerd. In mijn gewandel heb ik de tegenwoordigheid van geest om mijn oordoppen uit te doen (want ik moet en zal observeren), maar in mijn paniek over het verdwalen vang ik niks van mijn omgeving op. Bovendien is de snee die ik een halve week geleden op mijn duim heb gemaakt inmiddels ook gaan bloeden, waardoor ik met een bebloede hand door het ziekenhuis loop en nu ook nog verdwaald ben. Om gewoon even aan iemand om een pleister te vragen komt niet in me op, het zal dezelfde reden hebben als waarom ik aan niemand vraag welke kant ik op moet en waarom ik hier in mijn eentje loop, iedereen in de hallen van het ziekenhuis lijkt in koppeltjes te bewegen. Een zeldzame opluchting overvalt me als ik het puzzeltje leg dat ik met de lift naar boven moet.
De assistente kijkt naar mijn verwijsbrief en ik voel mezelf meteen door de mand vallen: “Heb ik dit wel goed onthouden? Hoe erg is die rotte verstandskies eigenlijk? Misschien is het de bedoeling dat ik wacht tot ‘ie eruit valt. Zit er iets raars op mijn kind? Moet ik small talk maken? HELP?” Net voor ik haar de brief uit handen ruk en zeg “nee sorry, ik kom over twee maanden wel terug, als al mijn tanden uit mijn mond vallen, sorry dat ik hier ben, sorry dat ik besta” zegt ze “Ga maar zitten”. Ik vraag om een pleister voor mijn hand, die heeft ze niet (in een ziekenhuis en geen pleisters hè), dus op het toilet spoel ik het bloed maar van mijn handen, waar ik ook zie dat het wondje is gestopt met bloeden. Als je iets lang genoeg negeert, verdwijnt het vanzelf, blijkt maar weer.
De wachtkamer is duidelijk nieuw - op twee donkerrode banken na is alle kleur er weggezogen. In plaats van de rechte rijen bankjes die ik uit ziekenhuisseries en mijn eigen beperkte ziekenhuiservaring ken staan er ronde witte tafels met stoelen, wat deze ruimte de vibe van een cafetaria in een uitvaartcentrum geeft. Overigens is er niemand om in de wachtkamer om naar te kijken of om af te luisteren, op de twee assistentes na, die onderstaand gesprek voeren:
Assistente 1: “Ik durf de kat dus niet op te pakken. Zo bang ben ik ervoor.”
Assistente 1: “Ben jij niet ook bang voor katten?”
Assistente 2: “Ik wás er bang voor.”
Assistent 1 laat assistent 2 een foto zien denk ik, ik kan het niet goed zien vanaf hier.
Assistente 1: “Iedereen zegt: ‘Je moet er zo een nemen, die zijn heel lief.”
Waarom je in godsnaam een kattenhater aanraadt om een kat te nemen weet ik niet, want ik raak afgeleid omdat een stel van middelbare leeftijd de wachtkamer binnenkomt. De vrouw draagt een enkelbroek waar een stuk van haar bruine benen onder vandaan komt, dit soort broeken draagt mijn eigen moeder ook, ook zij heeft diezelfde bruine benen. Gaat er als je een bepaalde leeftijd bereikt een knopje om waardoor je en masse dezelfde broeken begint te dragen?
De man is extreem amicaal, het soort man dat compensatiedrang voelt in een lege ruimte en snuift de geur van de wachtkamer eens goed in zich op. Dan schreeuwt (ja, meer kan ik er niet van maken) hij: “Het ruikt hier helemaal nieuw! Is deze ruimte nieuw?” (Wellicht is dat schreeuwen de leeftijd?) De assistente met kattenangst zegt van dat de ruimte inderdaad nieuw is en ook ik adem eens diep in: de ruimte ruikt net zo kleurloos als ‘ie eruit ziet.
Er komt nog een stel binnen en nu begint me iets te dagen, namelijk dat ik de enige ben die hier in haar eentje zit. “Dat is goed”, denk ik dan. Als ik dood ga ben ik ook alleen, dan kan ik alvast even oefenen. Dat klinkt misschien dramatisch, maar wacht maar tot er vier handen in jouw open mond tekeer gaan en met grof geweld je kiezen uit hun tandvlees beuken. Dan piep je wel anders.
De bakkerij
“Van wie is die Tesla die daar staat?”, vraagt een man in een voetbalshirt van een club die ik niet ken, maar mijn vriend waarschijnlijk wel. Soms is één zin exemplarisch voor de vibe van een plek, vandaag is het de Tesla-vraag. Een jongen in een polo (‘Mag jij überhaupt al autorijden?” vraag ik mezelf af) steekt aarzelend zijn hand op. “Of je hem opzij kan zetten, ik kan er niet uit”, zegt de man bits. De alsjeblieft blijft achterwege.
Ik sta met L. in de rij voor een zuurdesembakker. Zojuist hebben we onze fietsen geparkeerd naast een kinderfiets die vermoedelijk meer kost dan onze fietsen bij elkaar. Toch is de buurt gevuld met mensen die eruit zien alsof ze uit dezelfde kopieermachine als wij komen: een eindeloze parade van witte mensen met enkelbroeken (totaal andere dan die van de vrouw uit het ziekenhuis, hier heten ze chino’s), gekleurde sneakers en kinderen met namen als Marie-Claire en Storm. Ooit hebben al deze volwassenen ook van hun ouders gehoord dat ze uniek zijn en dat de wereld zich als een oester voor hen zou openen, het jammerlijke is dat zij daar jaren later nog steeds in geloven.
Ik ben geen haar beter, ook ik bestel een cappuccino met havermelk om het lange wachten te overbruggen. “Wat voor havermelk wilt u, mevrouw?” vraagt de jongen me. Ik heb geen idee, in mijn hoofd smaakt alle havermelk naar havermelk maar kennelijk kun je op dit vlak ook al een purist zijn dus ik laat hem de havermelk gebruiken die hem het beste idee lijkt. Ook zie ik in de rij een tas die ik ook zou kunnen kopen, schoenen die ik ooit in mijn winkelmandje heb geschoven, ik hoor uitspraken die ooit ook uit mijn mond rolden en als ik niet zo’n ambivalentie ten opzichte van kinderen voelde, had ik hier dan niet ook met een dikke buik in de rij gestaan?
Als L. en ik ons met onze koffie en een croissant op een bankje tegenover de koffiekraam hebben genesteld komt daar god-zij-dank een vrouw aan die zich wel volledig laat informeren over de havermelkkeuze en zelfs over de schouders van de jongen meekijkt. “Ach”, denk ik dan, “misschien valt het toch mee met ons.” Misschien zijn wij de uitzondering, niet de regel.
De bakkerij (2)
Bij diezelfde bakkerij staat een man met een vrolijke, zwarte hond, zo’n hond die is gefokt om vooral mensen zoveel mogelijk plezier op te leveren. Zo’n hond die niet in huis is gehaald voor het welzijn van het dier zelf, maar vooral '“omdat ‘ie zo weinig haren achterlaat”. De man zelf laat zich niet anders omschrijven dan als een wandelende PowerPoint, daarmee is het uitkijken geblazen, als je er tegenaan duwt begint hij te draaien en dan weet je niet meer wanneer ‘ie ophoudt. En iedereen weet dat als je in alle macht naar de escape-knop zoekt, je ‘m zelden vindt.
Gelukkig vindt de man snel een slachtoffer: een vrouw die haar hand uitstrekt en de uitzinnige hond een aai over zijn bol geeft. “Ja zo’n poedel verhaart dus niet hè”, rolt er onmiddellijk naar buiten en ik hoef niet naar de vrouw te kijken om haar spijt te voelen: ze weet, hier kom ik voorlopig niet meer weg.
Dan blijkt dat de man de vader van de jongen bij de koffiekraam is (je weet wel, van dat stuk over havermelk hierboven). “Ja, en we gaan binnenkort uitbreiden met een ijskraam”, blaat de man verder, alsof er ook maar iemand op de uiteenzetting van zijn business-plannen zit te wachten. “Want voor goed ijs fietsen de mensen om hè.” Ik leer ondertussen dat de man het ijs niet zelf maakt (“nee nee, we hebben een Italiaanse familie die dat voor ons doet. Ja écht Italiaans schepijs hè”).
Als ik opzij kijk, zie ik dat de hond aan de lijn trekt. Daarmee heb ik nog het meeste medelijden, die arme schat moet straks weer met deze wandelende zak hooi naar huis. Ook ik besluit te vertrekken. Het vertellen van sommige verhalen moet je jezelf gewoonweg niet aandoen.
Liefs,
Charlotte
PS: Ik las deze week dat je aan de em dash (dit leesteken: —) ziet dat een post is geschreven door ChatGPT. Nu dacht ik dat ik aan elkaar hing van em dashes maar wat blijkt? Ik gebruik gewoon de dash. Dit kon dus nooit uit een robot komen, want die gebruikt de juiste leestekens.
PPS: Ik spuug overigens niet op ChatGPT en gebruik ‘m non-stop voor mijn kantoorwerk. Maar dit klooien op Substack doe ik toch het allerliefste zelf. Ook als dat betekent dat mijn post volstaat met onjuiste leestekens. Ik ben een taalrebel, sue me.
PPS: Al dat ge “komt je post uit ChatGPT”-shame geeft me ook hoofdpijn. Waarom moeten mensen me daarover vertellen? Ik wil goede verhalen lezen, over alle technische details mag je me met rust laten. Het interesseert me echt geen bal.
PPPS: Ja, misschien maakt dat me dan geen echte schrijver? Ik weet niet of ik een echte schrijver kan zijn als dat betekent dat ik me in de hogere wiskunde van de em dash moet verdiepen jongens. Sorry.
Een lijstje zendingsdrang (tips)
Janneke en Stéphanie zijn er tussenuit dus ik ben (op hun aanraden, ze tipten het zelf!) alle Shitshows opnieuw aan het luisteren. Dat werkt sfeerverhogend en daarom tip ik jullie: luister alle afleveringen van De Shitshow opnieuw.
Muziek: Glass Animals. Deze week luister ik vooral naar Toes.
Kijken: Kath & Kim is sinds kort te zien op Netflix in Nederland. De Australische comedyserie gaat over moeder Kath en dochter Kim die ronduit hysterische avonturen beleven in Fountain Lakes, een fictieve buitenwijk van Melbourne. Het woord absurd is hierin op alles van toepassing, dus als je bang bent dat je gezicht scheurt als je lacht (bedankt voor deze, Joanke) moet je hier maar niet naar kijken.
Lezen: ik heb deze week De Kennismaking van Nicolien Mizee uitgelezen en dat was alles wat ik wilde en meer. Ook leuk: veel scènes uit Voor God en de Sociale Dienst kun je bijna een-op-een uit de faxenbundel halen. En dat bewijst maar weer wat ze in De Shitshow ook altijd zeggen: voor een goed verhaal hoef je niks te verzinnen, je moet gewoon goed uit je doppen kijken.
Eten: Ik kookte vorig weekend uit Lugma van Noor Murad en de drie gerechten die ik maakte waren allemaal heerlijk. Laat je niet afschrikken door de ingrediëntenlijst, als je een beetje van koken houdt heb je het meeste wel in huis. Mijn favoriet was de courgettedip met zoete uien, lieve hemel, wat was dat lekker.
Eten: ik word volgende week 32 en maak elk jaar een verjaardagstaart van Alison Roman, omdat ik voor minimale effort en maximaal resultaat ga. Als je deze cake eet ga je automatisch glimlachen. Serieus. De smaak trekt je mondhoeken omhoog. Dit recept is met cacao, maar volgens mij krijg je wat ik elk jaar maak als je de cacao weglaat.
Eten: drie keer deze week, want ik maakte op vrijdagavond het viral bonenrecept van the New York Times en het onderschrijft wat ik al heel lang weet: BONEN ZIJN TE GEK. Lees het recept en mijn Weekstart over bonen van vorig jaar.
Subscriben = blijven & doneren aan Oxfam Novib
Subscribe je nog niet? Schrijf je gratis in via onderstaande knop. Stuur De Weekstart vooral door naar al je vrienden die wel een hart onder hun niet-bestaande riem (wie draagt die nog?) kunnen gebruiken.
De Weekstart is een gratis publicatie. Dat blijft zo. Het geld dat je daarmee bespaart, kun je mooi aan Oxfam Novib overmaken. De mensen in Gaza kunnen je donatie goed gebruiken.
Ik word nieuwsgierig naar de boeken van Mizee! Welke raad je aan om mee te beginnen?
Heerlijke start van de week weer. Het is natuurlijk een kwestie van tijd dat we dit soort observaties gebundeld kunnen lezen (of op een podium ergens over ons heen kunnen laten walsen)