In therapie
Het is een universeel gegeven dat de tijd overal sneller gaat als je ouder wordt, behalve in de kamer van mijn psycholoog. Sinds ik weet dat ze op haar kast, tussen de kaartjes (waarover ik elke keer denk: “Waarom stuur ik nooit een kaart naar mijn psycholoog? Ben ik een slecht mens?”) een kleine klok heeft staan, kan ik het niet laten ernaar te kijken als ik denk dat ze niet naar me kijkt. Dat is steeds vaker, volgens mij verveelt ze zich een beetje, ik moet toch harder mijn best doen om er wat van te maken daar. Misschien ziet de wijzer dan ook een keer op.
Ik voel me niet zo goed, op maandag. Dat betekent: ik voel me alsof er een vrachtwagen over me is gereden, uit de laadbak viel een aambeeld en die ligt nu nog op mijn borst. Dat gevoel uit zich in zeggen: “Ik voel me niet zo goed”. Waar dat vandaan komt weet ik niet, of nouja, er was een lunch op zondag in een wirwar van oude patronen waar ik doodmoe en met een gat in mijn hart vandaan liep (en toen moest de rest van de visite nog komen), maar dat gat zat er al lang en die dynamiek was al zolang ik het me kon herinneren hetzelfde. “De bedoeling van zo’n verjaardag is het toch dat het voor mij ook leuk is?” zei ik hardop. Dat inzicht had ik de avond ervoor al op mijn slaapkamer bedacht. De therapeut keek er ook niet van op.
En dus kreeg ik de ruimte in de therapiekamer om aan mezelf te vragen: “Is er eigenlijk wel een reden, voor al die therapie? Lijd ik niet gewoon aan “het leven” waar vertwijfeling en narigheid nou eenmaal bij horen?”
Aan de psycholoog kon ik het niet vragen: “We gaan ermee stoppen”, zei ze. “Zullen we naar één keer in de twee weken gaan?”, zegt ze. “Volgens mij gaat het best goed met je.”
Een snotneus
Ziek ben je als je omvalt, eerder niet. Mijn moeder leerde me: op dagen waarop je je “niet zo lekker voelt” moet je gewoon doorgaan, daar word je hard van. En dat blijkt, want nu ik 32 ben heb ik geen flauw idee wanneer ik ziek genoeg ben om thuis te blijven.
Vaak komt het besef dat ik thuis had moeten blijven pas als ik op kantoor zit en dan is de tijd van naar huis terugkeren eigenlijk al voorbij. Zo ook dinsdag: als ik met tapijt in mijn longen en een kop vol knalgroen snot op de werkvloer verschijn. Het voelt alsof kabouters tentjes op hebben gezet onder mijn ogen, tentjes die ze volspoten met stoffige lucht. Volgens mij heb ik een opgeblazen kop van al dat slijm en snot, maar dat kan ook al die boter zijn die ik dit weekend heb gegeten.
“Je moet even wat onder je neus weghalen”, zegt een collega middenin een vergadering. Onder mijn neus hangt een opgedroogde snotkorst. Super. Ik doe wat ze zegt, mompel iets in trant van “even mijn handen wassen” en overweeg als ik naar buiten loop om door te lopen: de afdeling af, het gebouw uit, de fiets op, de straat uit om nooit meer terug te keren.
Dat doe ik niet natuurlijk. Ik kom de vergaderzaal binnen om te doen alsof ik net niet een hoop opgedroogd snot onder mijn neus had.
De gammele laptop
Ik schrijf deze nieuwsbrief op een laptop die er zo bijhangt:
Mijn computer kan niet langer dan vijf minuten zonder stroom, valt met regelmaat uit én wordt al lang niet meer geüpdatet door Windows. Ik vraag me af of dit vage klachten zijn of met vuur spelen is.
Ga je beter schrijven van een betere computer? Nemen mensen je serieuzer als er geen scheur aan de onderkant van je toetsenbord zit? Of als je je laptop afstoft (doe ik nooit)?
Ik betwijfel het en wacht de vage klachten dus maar af tot het moederbord daadwerkelijk bezwijkt. Misschien moet ik dit patroon eens met de psycholoog bespreken.
Bloedvergiftiging of zoiets
De tatoeage die ik vrijdag liet zetten is knalrood en gezwollen. Iedereen zegt tegen me “dat dat normaal is, dan doen tatoeages”, maar ik besluit toch thuisdokter even te raadplegen.
Wat blijkt? Ik ben allergisch voor tatoeage-inkt, of ik heb een gevoelige huid, of mijn huid wijst de tatoeage af of ik heb bloedvergiftiging. Het is sowieso één van die dingen, voor het gemak ga ik uit van allemaal. Alvast een uitvaartondernemer bellen is misschien wat overdreven, dus ik wacht af tot de arm zwart uit begint te slaan en langzaam afbrokkelt.
De leiding
De afvoer in de keuken maakt al zo lang een vreemd klokkend geluid dat ik het zelf niet meer hoor, er is een spotje in de badkamer stuk (al minstens 2 maanden), er is sowieso iets met de leidingen van het huis van L. en mijzelf geloof ik - meer dan eens spoelt het toilet niet door maar we doen er niets aan, want alles blijft het toch “soort van” doen en dat maakt dat ik me afvraag:
Gaat iedereen zo om met vage klachten in z’n huis?
Of bestaan er mensen die dit soort dingen aanpakken tot ze met een ontplofte leiding en tot hun enkels in de stront staan? Ben jij zo iemand, vertel me dan even hoe ik zo word. Hartelijk bedankt.
De buurvrouw
Ik woon tegenover iemand die één keer per week in paardrijtenue met zweep onder de arm de deur uitgaat. Ze klinkt kakkineus dat doet eigenlijk niemand in de straat en de enige reden dat ik dat weet is omdat ze laatst bij me voor de deur stond om me te vragen: “Of ik soms wist wie de handvatten van de fiets van haar kind had gehaald.”
Dat wist ik natuurlijk niet (want hoe moest ik dat in godsnaam weten). “Ik heb geen idee”, herhaalde ik een keer of vier, en maakte mezelf met elke herhaling verdachter voor deze vrouw, die geen aanstalten maakte om het gesprek af te ronden. Ze stond en keek me aan met een zuur mondje. “Ik had niet echt het idee dat zoiets kon gebeuren in onze straat”, voegde ik er nog aan toe, alsof ik het over brandstichting een komeetinslag of een lijk in de tuin had.
Sinds vrouw bij me voor de deur stond heb ik het idee dat zij denkt dat ik de handvatten van de fiets van haar zoon heb gehaald en hoewel ze me nog groet, vraag ik me af of het gemeend is. Ze lacht er in elk geval nooit bij. Het doet me denken aan de blik van de drogist die me als kind beschuldigde van het jatten van lippenstift die ik nooit had gejat: ik ben altijd bang dat ze me gaat vragen of ik mijn zakken leeg wil maken. Mezelf kennende doe ik dat dan waarschijnlijk nog ook (en vraag ik me terwijl ik ze leegmaak af of er niet toch ergens een handvat in mijn jas verstopt zit).
Ik denk dat haar afvoer niet klokt, trouwens.
Een collega die geen hallo zegt
En ik weet niet waarom? Maar ik wil het ook niet uitzoeken? Dus nu laat ik het maar zo? Dit is niet de eerste keer dat dit gebeurt? Wat doe je aan zoiets?
Een kolkende buik
“Je hoort eind mei of je naar de finale gaat”, staat er in de e-mail van de wedstrijdorganisatie en zo begint het dit weekend te kolken in mijn buik. Althans, kolken, eerst is het toch echt vage buikpijn. Van de zenuwen snap ik later - vorig jaar rond deze tijd hoorde ik dat ik net geen finalist was. En dus zou de uitslag vandaag vast komen.
Ik ben ervan overtuigd dat geen van de deelnemers zo obsessief te werk gaat als ik; continu op de Instagrampagiba’s van de juryleden kijken, panisch mensen berichten waarvan ik weet dat ze meedoen of ze al iets weten en elke keer dat mailtje van vorig jaar opzoeken om weer te bedenken: ok, het komt vast dit weekend.
Wanhoop, noemen mensen dit, maar als ik een strohalm zie grijp ik ‘m met beide handen, zelfs als de kans bestaat dat ik ‘m onder mijn gewicht vermorzel. Het woord chill komt niet in mijn woordenboek voor, ik heb het coolheidsgehalte van een broodje haring met ui. Waarom zou ik me cooler voordoen dan ik ben? Deze wereld is keihard en je weet nooit of je nog een tweede, of zoals ik, überhaupt een eerste kans krijgt.
Omgevingsgeluid
L. heeft in de strandtent in Ouddorp vage klachten over ‘t omgevingsgeluid. Hij zegt er niks over maar ik zie zijn bruine ogen alle kanten uitschieten, die is totaal overprikkeld. Maar telkens als ik hem vraag “of het nog gaat” zegt hij “JA HOOR HET GAAT PRIMA LEKKER GEZELLIG TOCH”, en gooit met maniakale blik in zijn ogen nog een keer de dobbelstenen over tafel. Hij wil in elk geval niet weg (en ik trouwens ook niet), want hij kan zich niet losscheuren van de omgeving waar we in zitten. Wat er om ons heen gebeurt is te interessant om weg te kijken.
Rechts van ons zit een nieuw stel van middelbare leeftijd, in net niet matchende windjacks. Zo is de relatie ook denk ik: ze vinden dat ze op elkaar lijken, maar uiteindelijk komen ze toch echt van een andere fabrikant. De vrouw vindt “dat ze zichzelf echt grondig heeft onderzocht” en de man die naast haar zit claimt over zijn ex-partner “dat die het niet aankan om zichzelf aan te kijken”. Ik begrijp ineens waarom L. altijd tegenover elkaar wil zitten, als je elkaar niet aankijkt ga je dus dit soort gesprekken voeren. Zij vindt hem een man van de wereld want “je bent op veel vlieghavens geweest” en hij vindt dat zij haar daddy issues heeft opgelost. Een gemiddelde psycholoog moet je er niet op loslaten constateer ik. Die rent gillend weg.
Aan onze linkerkant zitten drie stomdronken broers die van exact dezelfde vrachtwagen zijn afgevallen. Je proeft de chaos. Toch is één de wijste - zoals dat gaat bij broers. Ze zijn lief voor elkaar (“bel me dan als je je niet goed voelt”) maar noemen elkaar ook “een gore klootzak” en maken met dubbele tong ruzie. Twee van de drie moeten in het gesprek huilen* “man, je kan me toch appen als het niet gaat” zegt de lijm van de drie en in al hun beschonken domheid (niemand aan die tafel had die laatste amaretto nodig) zijn ze vele malen wijzer dan het stel aan de andere kant.
*Ik houd zo van mannen die samen huilen, misschien moet ik daar een Weekstart over schrijven.
Bepaalde vaardigheden haal je niet uit therapie, zo blijkt maar weer. Een lul met 10 jaar zelfonderzoek is nog steeds - je raadt het al - een lul.
Dan kun je elkaar beter af en toe een klootzak noemen en dan weer de liefde verklaren.
Liefs,
Charlotte
PS: Vond je deze Weekstart leuk? Druk dan op het hartje onderaan. Goed voor mijn ego en ook voor het algoritme, schijnbaar.
Een lijstje zendingsdrang (tips)
Ik lees met L. uit Het Paradijs van Nicolien Mizee. In Het Paradijs staan zeven korte verhalen over de volkstuin. Ik vind het heerlijke verhalen, als ik ze aan L. voorlees zit ik er he-le-maal in. Ik vergeet dan dat ik in bed lig, voor de duur van het verhaal ben ik op de volkstuin. Ik begin te denken dat ik zelfs de boodschappenlijstjes van Nicolien Mizee nog zou lezen, wat een talent. Mijn lievelingsverhaal uit Het Paradijs is het verhaal over Xavier.
Muziek: als ik geen zin heb om te sporten, draai ik dit op de fiets. Het helpt.
Ook muziek: de nieuwe Eefje de Visser
Oké nog één:
Eten: voor mijn verjaardag maakte ik een dessert dat mijn vrienden heerlijk vinden en tegelijkertijd met passie haten: de banana coconut banana creme pudding van Alison Roman. De pudding is heerlijk maar één keer opscheppen is voldoende. Herhaal dat tegen jezelf en neem geen extra schep, want daar krijg je spijt van. Het recept.
Lezen: deze Substack van Marijke van Thielen, die gaat over hoe we als vrouwen in de verzorgende mal worden gepropt. Elke zin is een klap in je gezicht. Dat is een aanrader. Ik geniet sowieso van de puntige zinnen en scherpe formuleringen van Marijke. Ook deze kwam binnen.
Eten: dat chocomousse toetje met vanille van Almof. Een tip van Emma de Thouars, die ik nu ook onderschrijf. Het is precies chemisch genoeg.
Bezoeken: elk jaar in mei gaan L. en ik een weekend naar zee. We slapen elk jaar op precies dezelfde camping in hetzelfde knullige kampeerchalet. We nemen onszelf elk jaar voor om een dag naar een stad te gaan, of ons eindelijk in te laten lichten bij Neeltje Jans maar dat doen we nooit, we doen altijd precies dezelfde dingen. Wat blijkt? Routine kan ook onderdeel van geluk zijn. Mijn tip is dus niet per se het huisje maar wel om soms de routine te omarmen (ik bedoel dit niet op een Arie Boosma-manier, meer op een “we zijn 75 en drinken elke dag om 10 uur koffie”-manier)
Subscriben = blijven & doneren aan Oxfam Novib
Subscribe je nog niet? Schrijf je gratis in via onderstaande knop. Stuur De Weekstart vooral door naar al je vrienden die wel een hart onder hun niet-bestaande riem (wie draagt die nog?) kunnen gebruiken.
De Weekstart is een gratis publicatie. Dat blijft zo. Het geld dat je daarmee bespaart, kun je mooi aan Oxfam Novib overmaken. De mensen in Gaza kunnen je donatie goed gebruiken.
Wat grappig, ik zit als psycholoog aan de andere kant van het gesprek óók vaak stiekem op het klokje te kijken, nét op het moment dat de cliënt weg kijkt, of moet huilen. Om de ander niet het idee te geven dat ik verveeld ben, maar wel op tijd klaar te kunnen zijn voor het volgende gesprek.
Routine - een woord die magisch is in mijn relatie en waar ik zelfs stiekem ook heel goed op ga. Ik kan niet wachten om 75 te zijn en naar mijn vriendin te kijken met een kopje filterkoffie die ik dan heb gemaakt, omdat ik net ''te gekke bonen uit de Amazone'' heb gekocht.